Het laatste stukje van onze Italiëreis bracht ons dit jaar naar Turijn. Laatste halte op weg naar huis. 3 dagen hadden we tijd om de stad te verkennen. Waar ik het ooit gehaald heb, weet ik niet meer, maar Turijn was in mijn hoofd grijs en grauw. De industriestad waar ze Fiat maken, de stad van Juventus. En die brengen ook meestal maar troosteloos verdedigend voetbal. Ze halen er op tijd en stond wel de Champions League-finale mee, maar blij word je er meestal niet van.
Turijn is een atypische Italiaanse stad. De Renaissance is de stad vergeten. De latere Italiaanse koninklijke familie, de Savoies, regeerde eeuwenlang over de stad en heeft een serieuze stempel gedrukt, maar hun bloeiperiode begon pas vanaf de Barok. Ze zaten ook goed in de slappe was, want ze hebben heel wat weelderige gebouwen laten optrekken in de stad. Ze leden daarnaast volgens mij ook aan grootheidswaanzin én ze waren erop uit om hun voorvaderen telkens opnieuw te overtreffen, want de ene na de andere koning voegde wel iets buitenissigs toe aan de stad: een prachtig paleis, een nieuw plein en ga zo maar door.
Maar waar wij écht voor vallen, zijn de stadslegenden, de roddels, de verhaaltjes. Het peper en zout van de geschiedenis. En die waren er bij de Savoies met hopen te rapen. Geld zat, maar of ze écht gelukkig waren? Zo staan er op het Piazza Castello bijvoorbeeld 2 koninklijke paleizen: het Palazzo Reale en het Palazzo Madama, het ene al uitbundiger en rijkelijker dan het andere, allebei een bezoekje waard. Naar het schijnt was één van de echtgenotes van de Savoies, een Française, niet echt opgezet met het koninklijk verblijf (of haar echtgenoot) en liet ze dan maar haar eigen paleisje bouwen. Recht tegenover het paleis van haar man bleek nog een versterkte burcht te staan en daar liet ze dan maar een bescheiden optrekje aanbouwen. In Franse stijl uiteraard, Madame wou zich graag wat beter thuis voelen.
Een andere Savoie liet dan weer de volledige weg van zijn koninklijk paleis naar de Villa della Regina (het buitenverblijfje van zijn gemalin net buiten het stadscentrum, aan de overkant van de Po) overdekken. Mijnheer werd niet graag nat, of realistischer, liep niet graag een zonneslag op als hij van zijn koninklijk verblijf naar dat van zijn gemalin wandelde of reed. En dus is de hele wandeling overdekt door “galleria’s”, weliswaar enkel aan de koninklijke kant van de weg. En die galleria loopt gewoon door, ook als de straat gedwarst wordt door een zijstraatje. De andere kant, de kant bestemd voor het gepeupel, is niet volledig overdekt. Dat zou pas getuigen van verspilzucht, niet?
3 dagen liepen we rond in Turijn, 3 dagen keken we onze ogen uit. Elke straat die we inliepen, leidde ons weer naar een nieuwe piazza, kerk, paleis of galerij. Hoogtepunten verder waren zeker ook het Museo Egizio, het enige museum buiten Cairo dat enkel aan de Egyptische kunst en beschaving is gewijd. Liefst 6.500 objecten (van de naar ’t schijnt meer dan 30.000) kan je er bekijken en er zitten ware kunstschatten tussen. (Al moet het gezegd dat je voor de meest iconische mummies wel naar het British Museum in Londen moet.)
En toch is de collectie indrukwekkend. Wij wandelden er doorheen op een kleine 2 uur, maar volgens de museumbewaking zou je minstens 3 uur moeten uittrekken, wil je alles goed bekijken. Onze oudste had graag nog wat langer rondgedwaald, maar de jongste had op den duur wel genoeg van alweer een graf, alweer een mummie. Vooral toen ze besefte dat mummies inderdaad menselijke overblijfselen zijn. Dat dat tentoongesteld wordt, vond ze maar vreemd. We eindigden in de Kings Gallery en de verzameling beelden die daar bijeen staat, is impressionant. Verzameld door een Franse ambassadeur overigens, die ze eerst aanbood aan de Franse koning, maar die weigerde, waarna een Savoie uit Turijn wel toehapte. Je stapt er wel enigszins met een dubbel gevoel buiten. Want het is en blijft Egyptisch patrimonium natuurlijk.
We wandelden tot op de heuvel buiten de Po, we hadden er een schitterend zicht op Turijn en de Alpen in de verte. Dat was de dag dat ik mijn stappenrecord brak met meer dan 23.000 stappen. We bezochten de Romeinse Porta Palatina en de overblijfselen van het Romeins theater aan de achterkant van het Palazzo Reale, naast de Duomo. In de Duomo, die volledig gewijd is aan de Lijkwade van Turijn, werd je wel op de vingers getikt als je blote schouders had, maar voor de rest stonden er wel doorheen de hele kerk televisies waarop de hele geschiedenis van de lijkwade (en het balsemen van doden ten tijde van de eerste christenen) in verschillende talen uit de doeken gedaan werd. Overigens was de Duomo maar een eenvoudige kerk, zeker in vergelijking met de Chiesa Reale, waar een koning duidelijk een fortuin over had voor het afkopen van zijn zonden ;-).
We aten er fantastisch lekker, zeker toen we ons net als de Turijners aan l’aperitivo waagden. Wij omdat we om 17u30 écht wel grote honger hadden en omdat de restaurantjes pas vanaf 19u30 ten vroegste beginnen te serveren. Maar de gemengde vleesschotel met grissini was de prijs van het glas wijn dat we besteld hadden meer dan waard. De pizza en pasta die we later die avond nog aten, waren geen topper, maar blijkbaar hadden we op zijn Turijns gewoon verder moeten aperitieven en ons op de bijhorende tapas moeten storten.
Dat we van 3 zonovergoten dagen mochten genieten, speelde ook in het voordeel van deze “Oude Dame”. “Niet te heet”, meende de echtgenoot, “eindelijk draaglijke temperaturen”. Bleek dat we er elke dag nog vlotjes 30 graden haalden, maar na 2 weken Italië en een hittegolf in Piemonte hadden we onze normen intussen al verlegd. Het deed pijn toen we na 3 dagen afscheid namen, maar ergens was het ook mooi geweest. We hadden ons geen betere afsluiter kunnen wensen. Hier komen we zeker nog terug, er valt vast wel nog meer te ontdekken en de sfeer was aangenaam gemoedelijk.
Wij zijn volledig gevallen voor deze “grijze, grauwe industriestad in het Italiaanse Noorden”. “Utterly, totally and completely in love.”